"Ja natuurlijk willen we interactie", hoor ik vaak van opdrachtgevers. Maar als het er dan op aan komt, trekken ze hun keutel in. Ze doén alsof ze willen acteren, maar durven het niet echt. En daar - lieve opdrachtgevers - trappen mensen echt niet in.
Als je oprecht vindt dat interactie cruciaal is voor een geslaagde bijeenkomst, gelden twee 'gouden wetten'.
Ten eerste: als je wilt interacteren, begin er dan mee. Door de bijeenkomst te openen met ruimte voor inbreng uit de zaal, zet je de toon. Jammer genoeg willen veel opdrachtgevers toch eerst zenden, bang als ze zijn dat hun boodschap anders niet aan komt. Of vanuit de angst dat mensen niet tot een goed oordeel (lees: wat de opdrachtgever bedacht heeft) kunnen komen, als ze niet eerst alle informatie op een rij hebben. Maar geloof me: als je de bijeenkomst opent met zenden en mensen dwingt eerst 30 minuten naar een spreker te luisteren, is je kans verkeken. Dan krijgt zelfs de beste dagvoorzitter van de wereld met de beste wil van de wereld de zaal niet meer los.
En de tweede regel: maak interactie werkelijk de rode draad in het programma. Dwing sprekers minimaal 50% van hun tijd in te ruimen voor interactie. Stimuleer ze om dat niet alleen aan het einde van hun verhaal te doen. En plan regelmatig onderdelen in het programma die volledig interactief zijn, in afwisselende werkvormen en groepsgrootte.
Echte interactie vereist lef: het lef om niet alles voor 100% dicht te timmeren. De moed om in te zien dat zenden niet betekent dat de boodschap ook aan komt. De durf om de deelnemers inbreng te geven in de invulling van de bijeenkomst en het geloof dat daar hele mooie dingen uit zullen komen.